Heel in de verte zag Paquito een klein stipje over de weg aan komen rollen. Naarmate het stipje dichterbij kwam, werd het steeds groter en groter tot het uiteindelijk de afmetingen en vorm van Indy de kip had aangenomen.
– Nou, dát is toevallig dat je het nog bent ook! Riep Paquito verheugd.
– Ja leuk hè? Ik dacht ik kom even bij je kletsen. Wat ik nu toch allemaal beleefd heb…
En zo bleef Indy de hele dag gezellig met Paquito babbelen, tot ze naar huis moest om voor de Flierefloeper te zorgen. En de volgende dag kwam ze weer en daarna nog een keer, net zo lang tot het een gewoonte geworden was en ze elke dag even kwam buurten.
Op een dag kwam het stipje weer in de verte aangerold en Paquito verheugde zich al op een gezellige middag. Maar het stipje werd steeds groter en groter en groter dan Indy en daarna nog groter dan juffrouw Bridjo en groter dan tante Noor en groter dan alle dieren met elkaar. En zo vloog het over Paquito heen om achter hem in de boom te landen. Het was een gekwetter en geklets van belang. Paquito kreeg er hoofdpijn van. Daarom riep hij maar heel hard:
– Stil!!
En alle vogeltjes hielden hun mond. Het bleef heel stil, net zo lang tot het pijn deed aan zijn oren en Paquito zuchtte:
– Nou, doe dan maar weer.
En de vogels begonnen weer door elkaar heen te kwetteren. Ze hadden het over van alles en over van nog wat. Over het een en over het ander. Over zus en over zo en toen ze uitgekletst waren wist één van de vogeltjes nog wel een nieuwtje zodat het hele spektakel van voren af aan begon.
– Ik geef het op zuchtte Paquito. Zoveel woorden heb ik nog nooit door elkaar heen gehoord. Ik kan er geen touw aan vastknopen.
– Dat is niet erg, riepen de vogeltjes, als wij het maar begrijpen. Tot morgen! en woezj daar vlogen ze weer gezamenlijk weg net zo lang tot ze niet meer dan een stipje in de verte waren.
Tante Noor had zich al een paar dagen op de achtergrond gehouden. Ze leek net een schilderij tegen de heuvel. Alleen als je goed keek, zag je dat het echt was.
– Vroeger had ik dat ook wel eens mijmerde ze. Het schilderij kwam tot leven en ging even gezellig naast Paquito zitten.
– Eigenlijk, als je het goed beschouwt, zijn we allemaal stipjes. Het ligt er maar net aan vanwaar je kijkt. En soms kun je ook helemaal verdwijnen, als je maar lang genoeg stil staat. En heel soms kan het zijn dat al het andere verdwijnt en jij alleen dat weet. Dát is pas raar.
Paquito moest daar eens heel goed over nadenken. Maar hij kwam niet veel verder dan stipjes die verdwijnen zonder dat iemand dat wist.
– Ik word hier een beetje zwaardinges van sprak hij daarom even later tegen tante Noor. Kunnen we niet gewoon wat leuks gaan doen? Een stukje draven of galoppen bijvoorbeeld?
– Dat is goed, zuchtte tante Noor en nadat ze haar gewrichten uit de knoop had gehaald en haar spieren los geschud had riep ze goedmoedig:
– Spring maar achterop.
Dat liet Paquito zich geen twee maal zeggen en zo renden ze van de heuvel af naar de Verte. Net zo lang tot ze slechts een stipje waren, net zo lang tot al het andere verdwenen was. Maar dat had niemand in de gaten.